Permanent uitluisteren

Een bergingsschip op station ligt altijd startklaar om meteen uit te varen wanneer er een oproep komt van één of ander schip met problemen. Ben je er als eerste bij, en slaag je erin een bergingscontract af te sluiten, dan ben je spekkoper. Snelheid is dus ontzettend belangrijk: snelheid van het schip en snelheid van handelen volgens vaste procedures, en vooral direct weten waar en wanneer er iets aan de hand is.

 

Voor dat laatste waren er vier marconisten in vaste dienst. Vierentwintig uur per dag werd er op verschillende ontvangers uitgeluisterd. In de radiohut stonden 5 ontvangers op verschillende frequenties permanent bij. Daarnaast waren er 2 zenders: één voor telegrafie en één voor telefonie. Bij telegrafie werden berichten door middel van morsetekens overgeseind. Bij telefonie werd, net als bij de telefoon, gewoon gesproken. Hier maakte men veruit het meeste gebruik van. Ook de radiorichtingzoeker speelde in die tijd een hele belangrijke rol. Verder was er een noodzender en een zogenaamd V.H.F, zendertje voor contact met kantoor en schepen in de nabijheid. Deze zender had een beperkt bereik, zodat de concurrent niet mee kon luisteren. Zonder antennes weinig radioverkeer. Wat bij de 'Holland' meteen opviel was het uitgebreid dradenstelsel tussen de masten: de antennes.

 

Zodra een oproep binnenkwam, werd door de marconist contact met het betreffende schip gezocht. Altijd was het een spel om als eerste radiocontact te krijgen, soms rechtstreeks, soms via Scheveningen Radio. Was er verbinding met het schip, dan werd het spannend. Andere bergers moesten afgebluft worden; het contract in de wacht gesleept. Indien er een noodbericht werd opgevangen dan stelde het kustradiostation bij gevaar van mensenlevens op de noodfrequentie het noodverkeer in. Dat betekende dat radioverkeer dat niets met de hulpverlening te maken had werd stilgelegd.

Voor zowel telefonie als telegrafie gold per uur een periode van 6 minuten zendstilte. Dit was ingesteld om schepen die in nood waren de gelegenheid te geven hun noodseinen uit te zenden, die zonder deze stilte niet gehoord zouden worden. Voor de telefonie was op de noodfrequentie 2182 KCS de stilte drie minuten na ieder heel en half uur. Voor de telegrafie op de noodfrequentie 500 MCS was de zendstilte drie minuten na een kwartier voor elk uur en drie minuten na een kwartier over elk uur.