Wanneer een oproep via één der ontvangers binnenkwam van een schip in problemen, of van de Brandaris, werd directeur Doeksen opgebeld. Hij moest de beslissing nemen of er uit gevaren zou worden, was dit het geval, dan sprak men van 'Guusjen'. Vervolgens werd zo snel mogelijk contact gezocht met het schip; en de bemanning naar boord 'geroepen'. Dit laatste gebeurde aanvankelijk door aan de fluit te trekken. Iedereen woonde op West en hoorde de fluit, of werd snel genoeg gewaarschuwd. Later ging het per telefoon.
Of het nu dag was of nacht, zodra de fluit klonk stonden de leveranciers voor de bevoorrading ook al klaar: de bakker, slager, groenteboer en kruidenier. Ook 's nachts kon men zo gewoon langs de tabakswinkel lopen, op weg naar de 'Holland', om een voorraadje in te slaan. De kruidenier was erkend shipchandler, en kon belastingvrij leveren. De machines werden gestart. Zodra de bevoorrading klaar was en de bemanning compleet, werden de trossen losgegooid (altijd vanaf het schip, zodat geen tijd verloren ging met het binnenhalen van de tros) en zo snel mogelijk naar de plek des onheils 'gestoomd'. Meestal duurde het zo'n 15 a 30 minuten voor er uitgevaren kon worden.
De marconist was continue druk in de weer. Met het schip met problemen, met Scheveningen Radio, eventueel met collega bergers en met het kantoor te West-Terschelling. Het contact met de kapitein van het schip moest zo snel mogelijk omgezet worden in een contract. Het in scheepvaartkringen welbekende contract 'Lloyd's Open Form'.
Een vastomlijnd werkterrein, met vaste grenzen was er aanvankelijk nauwelijks, jegens de concurrenten bestonden er op dat moment nauwelijks regels en wetten. Hoe beter je kon bluffen, hoe eerder je het begeerde 'Lloyd's Open Form' contract kreeg. Daar draaide alles om.
Dus was men wel eens onduidelijk over het aantal pk's, over de af te leggen afstand en altijd was men al onderweg terwijl de bevoorrading in de haven nog in volle gang was. Af en toe wat onwaarheden vertellen was eerder regel dan uitzondering. Maar iedereen deed het. De marconist speelde er een belangrijke rol in. Via de radio werd hulp aangeboden. Er was een vaste tekst, die inhield dat deze hulp werd aangeboden volgens 'Lloyd's Open Form', wat onder andere betekende dat zonder resultaat niet uitbetaald zou worden: No Cure No Pay. Accepteerde de kapitein dit, dan was het contract geacht te zijn gesloten. Scheveningen Radio luisterde bijna altijd mee! Het contract kende ook verplichtingen voor de berger: hij moest zijn uiterste best te doen om het schip te behouden. Pas naderhand werd er een handtekening op papier gezet. Vroeger sloot de kapitein het contract, later, toen er steeds meer geld mee gemoeid was, gebeurde het steeds meer in overleg met de rederij en de verzekering. Als daar tenminste tijd voor was. Was dat er niet, dan besliste alsnog de kapitein. Op kantoor, te West-Terschelling, zat de zogenaamde walmarconist alle radioberichten af te luisteren en op te schrijven. Als eventueel extra bewijs. Er was op kantoor een aparte radiokamer voor ingericht. Vanaf kantoor werd contact gezocht met de eigenaar en verzekering van het schip. Het werk gebeurde in eendrachtige samenwerking.