De Nederlandse sleephistorie begon met de uitvinding van de stoommachine. Er verschenen al snel stoomsleepboten, allemaal radersleepboten die ingezet werden om zeilboten havens in en uit te slepen. Het is dan zo rond 1825. In 1872 en 1876 werden respectievelijk de Nieuwe Waterweg en het Noordzeekanaal geopend. Het betekende een forse toename in het aantal sleepboten.
Aan het eind van de 19e eeuw/begin 20e eeuw was er de overgang van de raderboot naar de schroefboot. Eén van de reders in die tijd was Zurmühlen, die sinds 1883 de veerdienst op Terschelling onderhield. Het schip dat 'Terschelling' heette, werd ook voor bergingswerk ingezet, of misschien wel net andersom. Een ander schip van Zurmühlen, de 'Neptunus', was daarnaast ook nog in gebruik als schelpenzuiger.
Ook op Texel was een bergings/ schelpenzuigersbedrijf, A. Dros Azn., en in Delfzijl bevond zich het sleepbedrijf Frater Smid. Rederij Doeksen begon met de schelpenzuiger 'Willem Barendsz', in 1908. Oprichter: Gerrit Doeksen. De schelpen gingen naar kalkovens voor de fabricage van kalk. 's Winters konden er geen schelpen gezogen worden, en lag zo'n schip doelloos in de haven. Schelpenzuigers waren flink aan slijtage onderhevig en er waren veel reparaties aan nodig. Deze werden uitgevoerd bij de smederij van de gebroeders Stobbe. vermogen van bijna 4500 pk en een snelheid van 18 mijl per uur. Het zou de sterkste en snelste sleepboot van dat moment worden. De naam: 'Holland'. Met zijn prachtige stroomlijn een jacht onder de sleepboten. Het totale sleepvermogen van de vloot van Doeksen zou daarmee bijna verdubbelen.
Aanvullend emplooi werd gezocht om de kosten te drukken. Er raakten toen veel schepen boven de waddeneilanden in de problemen, vooral in het soms stormachtige winterhalfjaar. Bergen van schepen was een lucratieve bezigheid. Het duurde dan ook niet lang of in de herfst werd de zuiginstallatie van boord gehaald, en het schip gereed gemaakt voor sleep- en bergingswerk. Er werden meerdere schepen aangekocht. Daarbij moest gelet worden op de bruikbaarheid. Aan diepstekende schepen heb je niets in het waddengebied, dus de voorkeur ging uit naar schepen met weinig diepgang. Meestal ook schepen met wat minder motorvermogen.
In het rijtje van sleep-en bergingsmaatschappijen is Doeksen wat betreft het motorvermogen altijd een betrekkelijke kleine maatschappij geweest. Vooral Wijsmuller en Smit & Co. groeiden uit tot bergers/slepers van formaat. In de dertiger jaren voeren er al forse bergingsschepen: de 'Seefalke' van Bugsier uit Hamburg met 4000 en de 'Zwarte Zee' van Smit & Co. met 4200 pk. In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog had ook Doeksen grote plannen. Er werden in betrekkelijk korte tijd de nodige slepers aangekocht. In 1939 werd bij J. Smit & Zoon te Foxhol een sleepboot besteld met een