West-Terschelling was niet het enige station waar een bergingsboot lag. Langs de hele Noordzeekust, van Frankrijk tot Denemarken, waren stations te vinden. Allemaal particuliere bedrijven. Er viel toentertijd ook heel wat te bergen. De bergingsbedrijven hadden over het algemeen een goed bestaan. Grootste concurrenten voor de 'Holland' van rederij Doeksen waren de maatschappijen Bugsier uit Hamburg, Wijsmuller uit IJmuiden en Smit & Co uit Maassluis. Bugsier had een boot op station bij Borkum liggen en Wijsmuller soms eentje in Den Helder maar meestal alleen in IJmuiden.
Wat betreft snelheid kon niemand tegen de 'Holland' op. Vooral wanneer er een flink stuk gevaren moest worden, was de 'Holland' in het voordeel. Engelse bergingsschepen op station waren er nauwelijks, van die kant was er geen concurrentie. Afspraken waren er, zeker in het begin, ook nauwelijks. Op zee was het ieder voor zich en God voor ons allen. Alleen voor gestrande schepen waren enige afspraken. Van Schiermonnikoog tot aan Texel was voor Doeksen. Ten oosten hiervan voor Bugsier, en Texel werd gedeeld met Wijsmuller. Later zijn er met Bugsier ook afspraken gemaakt voor acties op zee. Op kantoor stond het werkterrein op een grote zeekaart aangegeven.
Het waren dus niet uitsluitend concurrenten. Bij grote klussen werd vaak samengewerkt, maar om als eerste een contract afgesloten te krijgen was veel geoorloofd. De emoties liepen hierbij soms hoog op.
Tegenwoordig liggen er niet veel bergingsboten meer op station. De 'Stortemelk II' was één van de 'hulpboten' van Doeksen. Daarnaast zijn er verschillende andere geweest: 'Oceaan' (in 1952 omgedoopt tot Zuidzee) later opgevolgd door de 'Doggersbank'. Als de 'Holland' weg was, lag er een andere boot van Doeksen op station. Het was heel belangrijk dat het station permanent bezet was. De kleinere sleepboten waren ideaal om assistentie in ondiep water te verlenen. Ze staken niet diep en konden daarom trossen overbrengen. Bij een stranding hielpen ze vaak met zand rond het gestrande schip los te draaien.